4 En hij stelde voor de ark des Heren dienaren aan uit de Levieten: om de Here, de God van Israël, te roemen, te loven en te prijzen.
5 Asaf was het hoofd; op hem volgde Zekarja; voorts Jeïel, Semiramot, Jechiël, Mattitja, Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeïel met muziekinstrumenten: harpen en citers: terwijl Asaf op cimbalen,
6 en de priesters Benaja en Jachaziël op trompetten, voortdurend speelden voor de ark van het verbond Gods.
7 Toen, op die dag, droeg David voor de eerste maal Asaf en zijn broeders op, de Here te loven:
8 Looft de Here, roept zijn naam aan,maakt onder de volken zijn daden bekend;
9 zingt Hem, psalmzingt Hem,gewaagt van al zijn wonderen.
10 Beroemt u in zijn heilige naam,het hart van wie de Here zoeken, verheuge zich.