14 Toen David over geheel Israël koning was geworden, handhaafde hij recht en gerechtigheid onder zijn gehele volk.
15 Joab, de zoon van Seruja, voerde het bevel over het leger; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier;
16 Sadok, de zoon van Achitub, en Abimelek, de zoon van Abjatar, waren priesters; Sawsa was schrijver;
17 Benaja, de zoon van Jojada, voerde het bevel over de Keretieten en Peletieten, en de zonen van David waren de voornaamsten die de koning terzijde stonden.