14 Netanel, zijn vierde, Raddai, zijn vijfde;
15 Osem, zijn zesde, David, zijn zevende.
16 Hun zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en Asaël, drie;
17 Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet Jeter.
18 Kaleb nu, de zoon van Chesron, verwekte Jeriot bij zijn vrouw Azuba; en dit zijn haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon.
19 Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrat tot vrouw en deze baarde hem Chur;
20 Chur verwekte Uri, en Uri verwekte Besaleël.