3 Haar bevolking liet hij naar buiten brengen en in stukken delen met zagen, ijzeren klingen en bijlen; evenzo deed David met alle steden van de Ammonieten. Hierop keerde David met al het krijgsvolk naar Jeruzalem terug.
4 Daarna ontstond er te Gezer een strijd met de Filistijnen; en de Chusatiet Sibbekai versloeg toen Sippai, een van de afstammelingen der Refaïeten, zodat zij zich moesten onderwerpen.
5 Opnieuw was er strijd met de Filistijnen, en Elchanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broeder van de Gatiet Goliat, die een spies had met een schacht als een weversboom.
6 Wederom was er strijd, bij Gat, en daar was een man van zeer grote lengte, die zes vingers en zes tenen had, vierentwintig (in het geheel); ook deze stamde af van Rafa.
7 Hij hoonde Israël en Jonatan, de zoon van Sima, Davids broeder, versloeg hem.
8 Dezen stamden af van Rafa te Gat; zij vielen door de hand van David en zijn dienaren.