21 Toen David bij Ornan kwam, en deze opzag en David bemerkte, kwam hij van de dorsvloer af en boog zich voor David neer met het aangezicht ter aarde.
22 David zeide tot Ornan: Geef mij de plaats van de dorsvloer, om daarop een altaar voor de Here te bouwen; geef ze mij voor de volle prijs, opdat de plaag van het volk moge ophouden.
23 Maar Ornan zeide tot David: Neem haar; mijn heer de koning doe wat hem goeddunkt. Zie, ik geef de runderen ten brandoffer, de dorssleden tot brandhout en de tarwe ten spijsoffer, alles geef ik.
24 Doch koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik wil stellig de volle prijs geven, want ik wil niet wat u behoort, aan de Here opdragen en geen brandoffer brengen dat mij niets kost.
25 En David gaf Ornan voor die plaats zeshonderd gouden sikkels in gewicht.
26 David bouwde daar een altaar voor de Here, bracht brandoffers, en vredeoffers, en riep tot de Here, die hem antwoordde met vuur uit de hemel op het brandofferaltaar.
27 Toen gaf de Here de engel bevel, zijn zwaard in de schede te steken.