1 Toen zeide David: Dit is het huis van de Here God, en dit is het brandofferaltaar voor Israël.
2 David nu beval, de vreemdelingen die in het land van Israël waren, bijeen te brengen, en hij stelde steenhouwers aan om steenblokken te houwen voor de bouw van het huis Gods.
3 David liet een grote hoeveelheid ijzer gereed leggen voor de spijkers van de deurvleugels der poorten en voor de krammen; ook zoveel koper, dat het niet te wegen was;
4 voorts cederbomen zonder tal, want de Sidoniërs en de Tyriërs brachten David cederbomen in menigte.