18 het drieëntwintigste op Delaja, het vierentwintigste op Maäzja.
19 Dit zijn hun dienstgroepen voor hun ambtswerk, opdat zij het huis des Heren zouden binnengaan volgens de verordeningen, hun gegeven door hun vader Aäron, naar hetgeen de Here, de God van Israël, hem geboden had.
20 Wat de overige zonen van Levi aangaat: tot de zonen van Amram behoorden nog Subaël, tot de zonen van Subaël: Jechdejahu.
21 Wat Rechabja aangaat: tot de zonen van Rechabja behoorde het hoofd Jissia;
22 tot de Jisharieten behoorde Selomot; tot de zonen van Selomot Jachat.
23 De zonen (van Chebron waren: het hoofd) Jeria; Amarja, de tweede; Jachaziël, de derde; Jekamam, de vierde.
24 De zonen van Uzziël: Micha; uit de zonen van Micha: Samir.