5 Men deelde hen in bij loting, de ene groep zowel als de andere, omdat er oversten van het heiligdom – oversten Gods – zowel onder de zonen van Eleazar als onder de zonen van Itamar waren.
6 En Semaja, de zoon van Netanel, de schrijver, die tot de Levieten behoorde, schreef hen in ten overstaan van de koning, de oversten, de priester Sadok, Achimelek – de zoon van Abjatar – en van de familiehoofden der priesters en der Levieten; telkens werd één familie van Eleazar genomen, en dan ook één van Itamar.
7 Het eerste lot nu viel op Jojarib, het tweede op Jedaja,
8 het derde op Charim, het vierde op Seorim,
9 het vijfde op Malkia, het zesde op Miamin,
10 het zevende op Hakkos, het achtste op Abia,
11 het negende op Jesua, het tiende op Sekanja,