16 de negende was Mattanja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
17 de tiende was Simi, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
18 de elfde was Azarel, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
19 de twaalfde was Chasabja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
20 de dertiende was Subaël, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
21 de veertiende was Mattitja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
22 de vijftiende was Jeremot, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;