18 de elfde was Azarel, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
19 de twaalfde was Chasabja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
20 de dertiende was Subaël, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
21 de veertiende was Mattitja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
22 de vijftiende was Jeremot, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
23 de zestiende was Chananja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
24 de zeventiende was Josbekasa, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;