5 de zesde Ammiël, de zevende Issakar, de achtste Peülletai; want God had hem gezegend.
6 Aan zijn zoon Semaja werden zonen geboren, die regeerden over hun familie, want zij waren dappere helden.
7 De zonen van Semaja waren Otni, Refaël, Obed, Elzabad met zijn broeders, kloeke mannen, Elihu en Semakjahu.
8 Deze allen behoorden tot de zonen van Obed-Edom; zij, hun zonen en hun broeders, kloeke mannen, tot de dienst bekwaam: tweeënzestig uit het geslacht Obed-Edom.
9 En van Meselemja, de zonen en broeders, kloeke mannen, achttien.
10 Van Chosa, uit de zonen van Merari, de zonen: Simri het hoofd – al was hij niet de eerstgeborene, zijn vader had hem tot hoofd gemaakt –,
11 Chilkia de tweede, Tebaljahu de derde, Zekarja de vierde; de zonen en broeders van Chosa waren tezamen dertien.