29 Over de runderen, die in Saron weidden, ging de Saroniet Sitrai, maar over de runderen in de dalen Safat, de zoon van Adlai.
30 Over de kamelen ging de Ismaëliet Obil; over de ezelinnen de Meronotiet Jechdejahu;
31 en over het kleinvee de Hagriet Jaziz. Deze allen waren de beheerders van de have van koning David.
32 Jonatan, Davids oom, was raadsheer, een man van inzicht en een schrijver; en Jechiël, de zoon van Chakmoni, was bij de zonen des konings.
33 Achitofel was eveneens een raadsheer van de koning, terwijl de Arkiet Chusai des konings vriend was;
34 en na Achitofel: Jojada, de zoon van Benaja, en Abjatar. Krijgsoverste van de koning was Joab.