22 Zij aten en dronken die dag voor het aangezicht des Heren met grote vreugde, riepen Salomo, de zoon van David, andermaal tot koning uit en zalfden hem de Here tot vorst, en Sadok tot priester.
23 En Salomo zette zich op de troon des Heren als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was voorspoedig, zodat geheel Israël hem gehoorzaamde.
24 Alle oversten en helden en ook alle zonen van koning David betuigden hun trouw aan koning Salomo.
25 De Here gaf Salomo een uitermate groot aanzien bij geheel Israël en schonk hem een koninklijke majesteit, zoals geen enkel koning over Israël vóór hem bezeten had.
26 David, de zoon van Isaï, heeft geregeerd over geheel Israël,
27 en de tijd, die hij over Israël regeerde, was veertig jaar: in Hebron regeerde hij zeven, in Jeruzalem drieëndertig jaar.
28 Toen hij in goede ouderdom, verzadigd van leven, rijkdom en eer, gestorven was, werd zijn zoon Salomo koning in zijn plaats.