27 en de tijd, die hij over Israël regeerde, was veertig jaar: in Hebron regeerde hij zeven, in Jeruzalem drieëndertig jaar.
28 Toen hij in goede ouderdom, verzadigd van leven, rijkdom en eer, gestorven was, werd zijn zoon Salomo koning in zijn plaats.
29 De geschiedenis van koning David, uit vroeger en later tijd, zie, deze staat beschreven in de geschiedenis van de ziener Samuël, van de profeet Natan en van de ziener Gad,
30 tezamen met zijn gehele koninklijke staat en zijn macht, en met de tijden die over hem en Israël en over alle koninkrijken der andere landen zijn heengegaan.