4 Zes werden er hem in Hebron geboren, waar hij zeven jaar en zes maanden regeerde. En drieëndertig jaar regeerde hij te Jeruzalem.
5 De volgende werden hem in Jeruzalem geboren: Sima, Sobab, Natan en Salomo – vier van Bat-Sua, de dochter van Ammiël;
6 voorts Jibchar, Elisama, Elifelet,
7 Noga, Nefeg, Jafia,
8 Elisama, Eljada, Elifelet – negen,
9 allen zonen van David, uitgenomen de zonen der bijvrouwen. Tamar was hun zuster.
10 De zoon van Salomo was Rechabeam; diens zoon was Abia, diens zoon Asa, diens zoon Josafat,