25 diens zoon was Sallum, diens zoon Mibsam, diens zoon Misma.
26 En de zonen van Misma: zijn zoon Chammuël, diens zoon Zakkur, diens zoon Simi.
27 En Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broeders echter hadden niet vele zonen. Hun gehele geslacht was niet zo talrijk als de nakomelingen van Juda.
28 Zij woonden in Berseba, Molada, Chasar-Sual,
29 Bilha, Esem, Tolad,
30 Betuël, Chorma, Siklag,
31 Bet-Hammarkabot, Chasar-Susim, Bet-Biri en Saäraim; dit waren hun steden, totdat David koning werd.