33 ook al hun nederzettingen die rondom deze steden lagen, tot aan Baäl. Dit waren hun woonplaatsen. Zij hielden hun eigen geslachtsregisters.
34 En Mesobab, Jamlek, Josa, de zoon van Amasja,
35 Joël, Jehu – de zoon van Josibja, de zoon van Seraja, de zoon van Asiël –,
36 Eljoënai, Jaäkoba, Jesochaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja
37 en Ziza – de zoon van Sifi, de zoon van Allon, de zoon van Jedaja, de zoon van Simri, de zoon van Semaja –
38 dezen die met name genoemd zijn, waren vorsten in hun geslachten. Hun families breidden zich sterk uit;
39 daarom gingen zij westwaarts van Gedor, tot aan de oostkant van het dal, om weidegrond te zoeken voor hun kudden.