4 voorts Penuël, de vader van Gedor, en Ezer, de vader van Chusa. Dit zijn de zonen van Chur, de eerstgeborene van Efrata, de vader van Betlehem.
5 Aschur, de vader van Tekoa, had twee vrouwen: Chela en Naära.
6 En Naära baarde hem Achuzzam, Chefer, de Temenieten en de Achastarieten; dit zijn de zonen van Naära.
7 En de zonen van Chela waren: Seret, Jesochar en Etnan.
8 Kos verwekte Anub en Hassobeba, ook de geslachten van Acharchel, de zoon van Harum.
9 Jabes was de aanzienlijkste onder zijn broeders; zijn moeder had hem Jabes genoemd: want, zeide zij, ik heb hem met smart gebaard.
10 Jabes nu riep de God van Israël aan met de woorden: Wil mij toch overvloedig zegenen en mijn gebied vergroten; laat uw hand met mij zijn; weer van mij het kwade, zodat mij geen smart treft! En God schonk wat hij had gevraagd.