8 Kos verwekte Anub en Hassobeba, ook de geslachten van Acharchel, de zoon van Harum.
9 Jabes was de aanzienlijkste onder zijn broeders; zijn moeder had hem Jabes genoemd: want, zeide zij, ik heb hem met smart gebaard.
10 Jabes nu riep de God van Israël aan met de woorden: Wil mij toch overvloedig zegenen en mijn gebied vergroten; laat uw hand met mij zijn; weer van mij het kwade, zodat mij geen smart treft! En God schonk wat hij had gevraagd.
11 Kelub, de broeder van Sucha, verwekte Mechir; deze was de vader van Eston.
12 En Eston verwekte Bet-Rafa, Paseach en Techinna, de vader van Ir-Nachas; dit waren de mannen van Reka.
13 De zonen van Kenaz waren: Otniël en Seraja; de zonen van Otniël: Chatat en Meonotai;
14 en Meonotai verwekte Ofra. En Seraja verwekte Joab, de vader der bewoners van het Handwerkersdal, want dezen waren handwerkslieden.