13 Hun broeders, naar families ingedeeld, waren: Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Eber, zeven.
14 Dezen waren zonen van Abichaïl, de zoon van Churi, de zoon van Jaroach, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jachdo, de zoon van Buz.
15 Achi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, was hoofd van hun familie.
16 Zij woonden dan in Gilead, in Basan en de daarbij behorende streken, en op alle weidegronden van Saron tot waar deze eindigen.
17 Zij allen werden in het register ingeschreven ten tijde van Jotam, de koning van Juda, en van Jerobeam, de koning van Israël.
18 De zonen van Ruben, de Gadieten en de helft van de stam Manasse, zovelen er weerbaar waren – de mannen die schild en zwaard droegen, de boog spanden en geoefend waren in de strijd – waren sterk vierenveertigduizend zevenhonderd zestig man, die in het leger uittrokken.
19 Dezen voerden oorlog met de Hagrieten en met Jetur, Nafis en Nodab;