26 (en) Elkana; de zonen van (deze) Elkana: zijn zoon Sofai en diens zoon Nachat,
27 diens zoon Eliab, diens zoon Jerocham, diens zoon Elkana
28 en de zonen van Samuël: de eerstgeborene (Joël), en de tweede: Abia.
29 De zonen van Merari: Machli, zijn zoon Libni, diens zoon Simi, diens zoon Uzza,
30 diens zoon Sima, diens zoon Chaggia en diens zoon Asaja.
31 Dit waren degenen die David aanstelde om de zang in het huis des Heren te leiden, nadat de ark haar rustplaats gevonden had;
32 vóór de tabernakel, de tent der samenkomst, deden zij dienst als zangers, totdat Salomo het huis des Heren bouwde te Jeruzalem; en zij vervulden hun ambt overeenkomstig het hun gegeven voorschrift.