29 De zonen van Merari: Machli, zijn zoon Libni, diens zoon Simi, diens zoon Uzza,
30 diens zoon Sima, diens zoon Chaggia en diens zoon Asaja.
31 Dit waren degenen die David aanstelde om de zang in het huis des Heren te leiden, nadat de ark haar rustplaats gevonden had;
32 vóór de tabernakel, de tent der samenkomst, deden zij dienst als zangers, totdat Salomo het huis des Heren bouwde te Jeruzalem; en zij vervulden hun ambt overeenkomstig het hun gegeven voorschrift.
33 Dit waren dan degenen die hun ambt vervulden, met hun zonen: van de zonen der Kehatieten: Heman, de zanger, de zoon van Joël, de zoon van Samuël,
34 de zoon van Elkana, de zoon van Jerocham, de zoon van Eliël, de zoon van Toach,
35 de zoon van Suf, de zoon van Elkana, de zoon van Machat, de zoon van Amasai,