48 Hun broeders, de Levieten, waren bestemd voor de gehele dienst van de tabernakel, het huis Gods.
49 Maar Aäron en zijn zonen hadden tot taak, de offers te brengen op het brandofferaltaar en het reukofferaltaar, en al het werk in het allerheiligste te verrichten en verzoening te doen over Israël, geheel overeenkomstig het gebod van Mozes, de knecht Gods.
50 Dit zijn de zonen van Aäron: zijn zoon Eleazar, diens zoon Pinechas, diens zoon Abisua,
51 diens zoon Bukki, diens zoon Uzzi, diens zoon Zerachja,
52 diens zoon Merajot, diens zoon Amarja, diens zoon Achitub,
53 diens zoon Sadok, en diens zoon Achimaäs.
54 Hun woonplaatsen, de tentenkampen op hun grondgebied, waren de volgende: aan de zonen van Aäron die tot het geslacht der Kehatieten behoorden – aan wie het (eerste) lot was ten deel gevallen –