25 Toen zij een stier geslacht hadden, brachten zij de knaap tot Eli,
26 en zij zeide: Met uw verlof, mijn heer, zo waar gij leeft, mijn heer, ik ben de vrouw, die hier bij u stond om tot de Here te bidden;
27 om deze jongen heb ik gebeden, en de Here heeft mij gegeven, wat ik van Hem gebeden heb.
28 Daarom sta ik hem aan de Here af; zolang hij leeft, zij hij aan de Here afgestaan. En hij boog zich daar voor de Here neer.