4 Wanneer de dag aanbrak, dat Elkana offerde, gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel,
5 maar aan Hanna gaf hij een dubbel deel, want hij had Hanna lief, hoewel de Here haar moederschoot toegesloten had.
6 Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de Here haar moederschoot toegesloten had.
7 Jaar op jaar, zo dikwijls zij opging naar het huis des Heren, handelde hij zo en tergde zij haar; dan weende zij en at niet.
8 En haar man Elkana zeide tot haar: Hanna, waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tien zonen?
9 Eens, nadat men te Silo gegeten en gedronken had, stond Hanna op – de priester Eli zat op een stoel bij de deurpost van de tempel des Heren –
10 en bitter bedroefd bad zij tot de Here en weende zeer.