1 Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: Heeft de Here u niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?
2 Wanneer gij heden van mij zijt heengegaan, zult gij twee mannen ontmoeten bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, te Selsach. Die zullen tot u zeggen: De ezelinnen die gij zijt gaan zoeken, zijn terecht; en zie, uw vader denkt niet meer aan het geval met de ezelinnen, maar over u is hij bezorgd en hij zegt: Wat kan ik voor mijn zoon doen?
3 Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen ontmoeten op weg naar God in Betel; één van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn.
4 Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen.