12 Toen antwoordde iemand daarvandaan: Wie is hun vader? – Daarom is het tot een spreekwoord geworden: Is Saul ook onder de profeten?
13 Toen er een einde gekomen was aan zijn geestvervoering, begaf hij zich naar de hoogte.
14 En de oom van Saul zeide tot hem en tot zijn knecht: Waar zijt gij geweest? Hij antwoordde: De ezelinnen zoeken, maar toen wij zagen, dat zij er niet waren, zijn wij naar Samuël gegaan.
15 Daarop zeide de oom van Saul: Vertel mij toch, wat Samuël u gezegd heeft.
16 Saul zeide tot zijn oom: Hij heeft ons dadelijk meegedeeld, dat de ezelinnen terecht waren. Maar dat Samuël gesproken had over het koningschap, vertelde hij hem niet.
17 Daarna riep Samuël het volk samen tot de Here te Mispa
18 en hij zeide tot de Israëlieten: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb Israël uit Egypte geleid en u gered uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van alle koninkrijken die u verdrukten.