21 Daarna liet hij de stam Benjamin naderbij komen naar zijn geslachten, en het geslacht van Matri werd aangewezen. Ten slotte werd Saul, de zoon van Kis, aangewezen. Maar toen men hem zocht, was hij niet te vinden.
22 Daarom stelde men nogmaals de Here een vraag: Is de man wel hier gekomen? De Here nu zeide: Zie, hij houdt zich ergens tussen het pakgoed schuil.
23 Men snelde heen en haalde hem daarvandaan, en toen hij midden onder het volk stond, bleek het, dat hij een hoofd boven al het volk uitstak.
24 En Samuël zeide tot het gehele volk: Ziet gij wel, wie de Here verkoren heeft? Want er is niemand als hij onder het gehele volk. Toen juichte het gehele volk en riep: De koning leve!
25 Daarna zette Samuël voor het volk het recht van het koningschap uiteen, schreef dit in een oorkonde en legde die neer voor het aangezicht des Heren; daarop liet Samuël het gehele volk gaan, ieder naar zijn huis.
26 Ook Saul ging naar zijn huis, naar Gibea, en de dapperen, aan wie God dit in het hart gegeven had, gingen met hem.
27 Doch nietswaardige lieden zeiden: Hoe zou deze ons verlossen? Zij verachtten hem en brachten hem geen geschenk. Maar hij hield zich doof.