6 Toen de mannen van Israël zagen, dat zij in het nauw kwamen, dat het volk bedreigd werd, verborg het volk zich in de spelonken, spleten, rotsen, grotten en putten;
7 ook gingen Hebreeën over de Jordaan naar het land van Gad en Gilead, terwijl Saul nog te Gilgal was en al het volk bevende in zijn gevolg bleef.
8 Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuël had bepaald. Maar toen Samuël niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen;
9 daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer.
10 Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuël. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten.
11 Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren,
12 dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd.