4 Tussen de bergpassen, waarlangs Jonatan trachtte over te steken naar de wachtpost der Filistijnen, was aan weerszijden een rotspunt: de ene heette Boses, de andere Senne.
5 De ene punt stond als een zuil in het noorden tegenover Mikmas, de andere in het zuiden tegenover Geba.
6 Jonatan nu zeide tot zijn wapendrager: Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen. Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan evengoed verlossen door weinigen als door velen.
7 Toen zeide zijn wapendrager tot hem: Doe al wat uw hart begeert; ga uw gang, ik ben met u wat ook uw hart begeert.
8 Jonatan zeide: Zie, wij steken naar die mannen over en vertonen ons aan hen.
9 Indien zij tot ons zeggen: Blijft staan, tot wij bij u komen – dan blijven wij staan waar wij zijn en klimmen niet tot hen op;
10 maar indien zij zeggen: klimt tot ons op – dan zullen wij opklimmen, want dan heeft de Here hen in onze macht gegeven. Dit zal voor ons het teken zijn.