45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonatan sterven, die deze grote overwinning in Israël behaald heeft? Dat zij verre! Zo waar de Here leeft, er zal geen haar van zijn hoofd ter aarde vallen. Want met Gods hulp heeft hij heden dit verricht. Zo bevrijdde het volk Jonatan, en hij stierf niet.
46 Saul keerde terug van de vervolging der Filistijnen, en de Filistijnen gingen naar hun eigen woonplaats.
47 Nadat Saul het koningschap over Israël verworven had, voerde hij oorlog naar alle kanten tegen al zijn vijanden: tegen Moab, de Ammonieten, Edom, de koningen van Soba en de Filistijnen. En overal, waarheen hij zich wendde, zegevierde hij.
48 Hij verrichtte dappere daden, versloeg de Amalekieten, en redde Israël uit de macht van hen die het plunderden.
49 De zonen van Saul waren Jonatan, Jiswi en Malkisua. Van zijn twee dochters heette de oudste Merab en de jongste Mikal.
50 De vrouw van Saul heette Achinoam; zij was de dochter van Achimaäs. Zijn legeroverste heette Abner, de zoon van Ner, de oom van Saul.
51 En Kis was de vader van Saul; en Ner, de vader van Abner, was de zoon van Abiël.