47 Nadat Saul het koningschap over Israël verworven had, voerde hij oorlog naar alle kanten tegen al zijn vijanden: tegen Moab, de Ammonieten, Edom, de koningen van Soba en de Filistijnen. En overal, waarheen hij zich wendde, zegevierde hij.
48 Hij verrichtte dappere daden, versloeg de Amalekieten, en redde Israël uit de macht van hen die het plunderden.
49 De zonen van Saul waren Jonatan, Jiswi en Malkisua. Van zijn twee dochters heette de oudste Merab en de jongste Mikal.
50 De vrouw van Saul heette Achinoam; zij was de dochter van Achimaäs. Zijn legeroverste heette Abner, de zoon van Ner, de oom van Saul.
51 En Kis was de vader van Saul; en Ner, de vader van Abner, was de zoon van Abiël.
52 Er werd fel gestreden tegen de Filistijnen al de dagen van Saul. En alle heldhaftige en dappere mannen, die hij zag, verzamelde Saul om zich.