14 Maar Samuël zeide: Wat betekent dan dat geblaat van kleinvee, dat in mijn oren klinkt, en het geloei van runderen, dat ik hoor?
15 Saul zeide: Die heeft men van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft het beste van het kleinvee en van de runderen gespaard om de Here, uw God, offers te brengen; maar de rest hebben wij met de ban geslagen.
16 Toen zeide Samuël tot Saul: Houd stil, dan zal ik u mededelen wat de Here in deze nacht tot mij gesproken heeft. Hij zeide tot hem: Spreek.
17 Daarop zeide Samuël: Zijt gij niet, hoewel gij klein waart in eigen oog, geworden tot een hoofd der stammen van Israël? En heeft de Here u niet gezalfd tot koning over Israël?
18 De Here had u uitgezonden met de opdracht: Ga heen, sla die boosdoeners, de Amalekieten, met de ban, strijd tegen hen, totdat gij hen hebt uitgeroeid.
19 Waarom hebt gij dan niet naar de Here geluisterd, maar hebt gij u op de buit geworpen en hebt gedaan wat kwaad is in de ogen des Heren?
20 Toen zeide Saul tot Samuël: Ik heb wel naar de Here geluisterd en ben de weg gegaan, waarop de Here mij zond en ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht, maar Amalek zelf heb ik met de ban geslagen.