16 Toen zeide Samuël tot Saul: Houd stil, dan zal ik u mededelen wat de Here in deze nacht tot mij gesproken heeft. Hij zeide tot hem: Spreek.
17 Daarop zeide Samuël: Zijt gij niet, hoewel gij klein waart in eigen oog, geworden tot een hoofd der stammen van Israël? En heeft de Here u niet gezalfd tot koning over Israël?
18 De Here had u uitgezonden met de opdracht: Ga heen, sla die boosdoeners, de Amalekieten, met de ban, strijd tegen hen, totdat gij hen hebt uitgeroeid.
19 Waarom hebt gij dan niet naar de Here geluisterd, maar hebt gij u op de buit geworpen en hebt gedaan wat kwaad is in de ogen des Heren?
20 Toen zeide Saul tot Samuël: Ik heb wel naar de Here geluisterd en ben de weg gegaan, waarop de Here mij zond en ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht, maar Amalek zelf heb ik met de ban geslagen.
21 Doch het volk nam van de buit kleinvee en runderen, het beste van het gebannene, om de Here, uw God, offers te brengen in Gilgal.
22 Maar Samuël zeide: Heeft de Here evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des Heren stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen.