1 Terstond, nadat David opgehouden had tot Saul te spreken, werd de ziel van Jonatan verknocht aan die van David; en Jonatan had hem lief als zichzelf.
2 Saul nam hem die dag met zich mee en stond hem niet toe naar zijns vaders huis terug te keren.
3 Jonatan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf.
4 Jonatan trok de mantel uit, die hij droeg, en gaf die aan David, ook zijn wapenrok, zelfs zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel.
5 David dan trok ten strijde en was voorspoedig waar Saul hem ook heen zond, zodat Saul hem over de krijgslieden stelde. Dit was goed in het oog van al het volk en ook in het oog van de dienaren van Saul.