7 en de dansende vrouwen zongen een beurtzang en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden.
8 Toen werd Saul zeer toornig; dit woord mishaagde hem en hij dacht: Aan David hebben zij tienduizenden gegeven, maar aan mij de duizenden; ook het koningschap zal nog voor hem zijn.
9 Sedert die dag sloeg Saul David met wantrouwen gade.
10 De volgende morgen greep de boze geest Gods Saul aan, en hij gedroeg zich in het huis als een razende, terwijl David zoals elke dag de snaren tokkelde. Saul had zijn speer in de hand.
11 En hij wierp de speer en dacht: Ik zal David aan de wand spietsen. Maar David ontweek hem tot tweemaal toe.
12 Saul werd bevreesd voor David, omdat de Here met hem was, terwijl Hij van Saul geweken was;
13 daarom verwijderde Saul hem uit zijn omgeving en stelde hem aan tot overste over duizend, zodat hij aan het hoofd van het krijgsvolk uittrok en terugkwam.