1 Toen bad Hanna en zeide:Mijn hart juicht in de Here,mijn hoorn is verhoogd in de Here.Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden,want ik verheug mij in uw hulp.
2 Er is niemand heilig gelijk de Here,want niemand is er buiten U,en er is geen rots gelijk onze God.
3 Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig,geen verwaten taal kome uit uw mond.De Here immers is een alwetend Goden door Hem worden de daden getoetst.
4 De boog der helden is verbroken,maar de wankelenden zijn met kracht omgord.