24 Dat gaat niet, mijn zonen. Het is geen goed gerucht, dat ik hoor: zij brengen het volk des Heren tot overtreding.
25 Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de Here wilde hen doden.
26 Maar de jonge Samuël nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen.
27 Er kwam een man Gods tot Eli en zeide tot hem: Zo zegt de Here: heb Ik Mij niet duidelijk aan het huis uws vaders geopenbaard, toen dit in Egypte aan het huis van Farao onderworpen was?
28 En Ik heb hem uit alle stammen Israëls Mij tot priester verkoren om mijn altaar te beklimmen, reukwerk te ontsteken en de efod te dragen voor mijn aangezicht; aan het huis uws vaders heb Ik alle vuuroffers der Israëlieten gegeven.
29 Waarom veracht gij mijn slachtoffer en mijn spijsoffer, die Ik in (mijn) woning voorgeschreven heb, eert gij uw zonen boven Mij, en doet u te goed aan het beste deel van elk spijsoffer van mijn volk Israël?
30 Daarom, luidt het woord van de Here, de God van Israël, Ik heb duidelijk gezegd: uw huis en uws vaders huis zullen voor altijd voor mijn aangezicht wandelen, maar nu luidt het woord des Heren: dit zij verre van Mij! Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden.