5 Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood,maar wie hongerig waren, mogen rusten.Zelfs een onvruchtbare baart er zeven,maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt.
6 De Here doodt en doet herleven,Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.
7 De Here maakt arm en maakt rijk;Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 Hij heft de geringe op uit het stof,Hij heft de arme omhoog uit het slijk,om hem te doen zitten bij edelen,en een erezetel te doen verwerven.Want de grondvesten der aarde zijn des Heren;Hij heeft daarop het aardrijk gesteld.
9 De voeten zijner gunstgenoten behoedt Hij,maar de goddelozen komen om in duisternis,want niet door kracht is een man sterk.
10 Wie met de Here twisten, worden gebroken;over hen dondert Hij in de hemel.De Here richt de einden der aarde;Hij geeft sterkte aan zijn koningen verhoogt de hoorn van zijn gezalfde.
11 Toen ging Elkana naar Rama, naar zijn huis, maar de jongen was in de dienst des Heren onder toezicht van de priester Eli.