7 Zegt hij dan: Het is goed, dan is uw dienaar veilig. Maar als hij zeer toornig wordt, weet dan, dat hij vast besloten is dit kwaad te doen.
8 Betoon dan trouw aan uw knecht, want gij hebt met uw knecht bij de Here een verbond gesloten. Maar indien er bij mij ongerechtigheid is, breng gij mij dan zelf ter dood. Waarom zoudt gij mij aan uw vader overleveren?
9 Jonatan zeide echter: Zeg dat niet! Want, als ik zeker weet, dat mijn vader vast besloten is, dit kwaad over u te brengen, zou ik het u niet meedelen?
10 Toen vroeg David aan Jonatan: Wie zal het mij meedelen, wanneer uw vader u een hard antwoord geeft?
11 Jonatan zeide tot David: Kom, laten wij naar buiten gaan, het veld in. En beiden gingen het veld in.
12 Toen antwoordde Jonatan David: Bij de Here, de God van Israël – ik zal morgen of overmorgen omstreeks deze tijd mijn vader polsen; wanneer het er dan voor David goed voor staat, zal ik u dan geen boodschap zenden en het u in vertrouwen meedelen?
13 Zo moge de Here Jonatan doen, ja nog erger: wanneer mijn vader besloten is dat kwaad over u te brengen, zal ik het u meedelen en u laten gaan, zodat gij in vrede kunt vertrekken. De Here moge met u zijn, zoals Hij met mijn vader geweest is.