10 Deze raadpleegde de Here voor hem en gaf hem teerkost; ook het zwaard van de Filistijn Goliat gaf hij hem.
11 Toen ontbood de koning de priester Achimelek, de zoon van Achitub, met zijn gehele familie, de priesters die te Nob waren; en zij kwamen allen bij de koning.
12 Saul zeide: Hoor toch, gij zoon van Achitub! Hij antwoordde: Hier ben ik, mijn heer.
13 Daarop vroeg Saul hem: Waarom hebt gij met de zoon van Isaï tegen mij samengespannen door hem brood en een zwaard te geven, God voor hem te raadplegen, zodat hij tegen mij is opgestaan en mij zoals thans geschiedt, lagen legt?
14 Toen gaf Achimelek de koning ten antwoord: Maar wie onder al uw dienaren is zo betrouwbaar als David, nog wel des konings schoonzoon, lid van uw lijfwacht, geëerd in uw huis?
15 Heb ik ditmaal voor het eerst God voor hem geraadpleegd? Volstrekt niet! De koning legge toch zijn knecht, ja mijn gehele familie, niets ten laste, want uw knecht wist niets van dit alles af, hoegenaamd niets.
16 Maar de koning zeide: Gij moet sterven, Achimelek, gij en uw gehele familie.