1 Men deelde David mee: Zie, de Filistijnen strijden tegen Keïla en roven de dorsvloeren leeg.
2 Toen vroeg David de Here: Zal ik heengaan en deze Filistijnen verslaan? De Here antwoordde David: Ga heen, versla de Filistijnen en bevrijd Keïla.
3 Maar de mannen van David zeiden tot hem: Zie, wij leven hier in Juda al in vrees; hoeveel te meer, wanneer wij naar Keïla trekken, tegen de slagorden der Filistijnen.
4 Toen vroeg David de Here opnieuw, en de Here antwoordde hem: Trek op, ga naar Keïla, want Ik zal de Filistijnen in uw macht geven.
5 Daarop ging David met zijn mannen naar Keïla; hij streed met de Filistijnen, dreef hun vee weg en bracht hun een grote nederlaag toe. Zo bevrijdde David de inwoners van Keïla.