17 en zeide tot hem: Vrees niet, want de hand van mijn vader Saul zal u niet vinden; gij zult koning over Israël zijn, en ik zal onmiddellijk onder u staan. Ook mijn vader Saul weet dit maar al te goed.
18 Hierop sloten die beiden een verbond voor het aangezicht des Heren. En David bleef in Choresa, maar Jonatan ging naar zijn huis.
19 Enige Zifieten echter trokken naar Saul in Gibea en zeiden: Weet gij wel, dat David zich bij ons verborgen houdt in de bergvestingen bij Choresa, op de heuvel van Chakila, ten zuiden van de wildernis?
20 Nu dan, indien het u, o koning, behaagt te komen, kom dan; wij nemen op ons, hem aan de koning uit te leveren.
21 Saul zeide: Wees gezegend door de Here, omdat gij met mij begaan zijt.
22 Gaat heen, vergewist u, ziet te weten te komen, waar hij zich bevindt en wie hem daar gezien heeft; want men heeft mij gezegd, dat hij zeer listig te werk gaat.
23 Ziet al de schuilplaatsen te weten te komen, waar hij zich verbergt. Komt dan met betrouwbare gegevens bij mij terug; en ik zal met u gaan. Indien hij in het land is, zal ik hem opsporen onder alle duizenden van Juda.