1 De jonge Samuël was in de dienst des Heren onder toezicht van Eli. Nu was in die dagen het woord des Heren schaars; gezichten waren niet talrijk.
2 In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste begeven – zijn ogen begonnen zwak te worden, hij kon niet meer zien.
3 Nog was de lamp Gods niet uitgegaan. Samuël had zich te ruste begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was.
4 Toen riep de Here Samuël, en hij zeide: Hier ben ik.