3 Nog was de lamp Gods niet uitgegaan. Samuël had zich te ruste begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was.
4 Toen riep de Here Samuël, en hij zeide: Hier ben ik.
5 Toen snelde hij naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen. Doch deze zeide: Ik heb niet geroepen, leg u weer neer. Toen ging hij heen en legde zich weer neer.
6 En de Here riep Samuël opnieuw. Toen stond Samuël op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen. Doch deze zeide: Ik heb niet geroepen, mijn zoon; leg u weer neer.
7 Samuël nu kende de Here nog niet; nog nooit was hem een woord des Heren geopenbaard.
8 En de Here riep Samuël nog eens, voor de derde maal. Toen stond hij op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen. Toen begreep Eli, dat de Here de jongen riep.
9 Daarom zeide Eli tot Samuël: Ga heen, leg u weer neer, en als Hij u roept, zeg dan: spreek Here, want uw knecht hoort. En Samuël ging heen en legde zich weer op zijn plaats neer.