5 Ook de beide vrouwen van David waren gevangengenomen: Achinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl, de vrouw van de Karmeliet Nabal.
6 En David geraakte zeer in het nauw, omdat het volk ervan sprak hem te stenigen, want het gehele volk was bitter gestemd, ieder om zijn zonen en dochters. Maar David sterkte zich in de Here, zijn God.
7 Toen beval David de priester Abjatar, de zoon van Achimelek: Breng mij de efod. En Abjatar bracht David de efod.
8 Daarop vroeg David de Here: Moet ik deze bende achtervolgen? Zal ik ze inhalen? En Hij antwoordde hem: Achtervolg, want stellig, gij zult inhalen en bevrijden.
9 Toen ging David heen met de zeshonderd mannen die bij hem waren, en zij kwamen aan de beek Besor. Terwijl de rest achterbleef,
10 zette David met vierhonderd man de vervolging voort. Tweehonderd mannen die te uitgeput waren om de beek Besor over te trekken, bleven achter.
11 Toen vonden zij op het veld een Egyptenaar en brachten hem bij David. Zij gaven hem brood en hij at, zij lieten hem water drinken,