5 Toen de boden tot hem terugkeerden, zeide hij tot hen: Hoe komt gij nu reeds terug?
6 Zij zeiden tot hem: Een man kwam ons tegemoet en zeide tot ons: Gaat terug naar de koning, die u gezonden heeft, en zegt tot hem: Zo zegt de Here: is er dan geen God in Israël, dat gij boden zendt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen? Daarom, van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven.
7 En hij vroeg hun: Wat was het voor een man, die u tegemoet kwam en deze woorden tot u sprak?
8 En zij antwoordden hem: Het was iemand met een haren kleed, en een lederen gordel was om zijn lendenen gebonden. Toen zeide hij: Dat is de Tisbiet Elia.
9 Daarop zond hij tot hem een overste over vijftig met zijn vijftigtal. En deze klom tot hem op – want zie, hij zat op een bergtop – en sprak tot hem: Man Gods, de koning beveelt: daal af!
10 Toen antwoordde Elia en sprak tot de overste over vijftig: Indien ik dan een man Gods ben, laat er dan vuur van de hemel afdalen en u en uw vijftigtal verteren. Toen daalde vuur van de hemel en verteerde hem en zijn vijftigtal.
11 Wederom zond hij tot hem een andere overste over vijftig met zijn vijftigtal. En deze nam het woord en zeide tot hem: Man Gods, zo beveelt de koning: haast u, daal af!