4 de hoogten alleen verdwenen niet, nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten.
5 Zodra hij het koningschap vast in handen had, doodde hij de dienaren die zijn vader, de koning, hadden gedood.
6 Maar de kinderen van de moordenaars bracht hij niet ter dood, overeenkomstig hetgeen geschreven staat in het wetboek van Mozes, waar de Here geboden heeft: De vaders zullen niet om de kinderen ter dood gebracht worden, ook zullen de kinderen niet om de vaders ter dood gebracht worden; maar ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden.
7 Hij versloeg de Edomieten in het Zoutdal, tienduizend man; in die strijd veroverde hij Sela en het kreeg van hem de naam Jokteël, tot op de huidige dag.
8 Toen zond Amasja boden tot Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, de koning van Israël, om te zeggen: Kom, laten wij ons met elkander meten!
9 Maar Joas, de koning van Israël, zond aan Amasja, de koning van Juda, dit antwoord: De distel op de Libanon zond tot de ceder op de Libanon de uitnodiging: geef toch uw dochter aan mijn zoon tot vrouw. Maar de dieren des velds op de Libanon kwamen voorbij en vertrapten de distel.
10 Gij hebt Edom geheel verslagen; daardoor heeft uw hart u overmoedig gemaakt. Behoud uw roem en blijf in uw huis. Waarom zoudt gij het ongeluk uitdagen, zodat gij ten val komt, en Juda met u?