17 In het negenendertigste jaar van Azarja, de koning van Juda, werd Menachem, de zoon van Gadi, koning over Israël; hij regeerde tien jaar te Samaria.
18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren; hij week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven,
19 Pul, de koning van Assur, trok tegen het land op; Menachem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het koningschap in zijn hand te bevestigen.
20 En Menachem hief dit geld van Israël, van alle vermogende lieden, om het de koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar niet in het land.
21 Het overige van de geschiedenis van Menachem en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?
22 Menachem ging bij zijn vaderen te ruste, en zijn zoon Pekachja werd koning in zijn plaats.
23 In het vijftigste jaar van Azarja, de koning van Juda, werd Pekachja, de zoon van Menachem, koning over Israël te Samaria, en regeerde twee jaar.