33 Hij was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jerusa; zij was de dochter van Sadok.
34 Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Uzzia gedaan had.
35 Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten. Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des Heren.
36 Het overige van de geschiedenis van Jotam en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?
37 In die dagen begon de Here Resin, de koning van Aram, en Pekach, de zoon van Remaljahu, op Juda los te laten.
38 Jotam ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.